Ik ben de tijd kwijt

Het is nu kwart over 10 in de ochtend en nog altijd ligt de mist als een deken over de stad. Zo’n honderdvijftig meter kan ik vanuit het raam van mijn werkkamer nog goed vooruitkijken. Het park met de speeltoestellen in het zand en het bassin dat in de zomer met water wordt gevuld, zijn zichtbaar, al lijkt het of er een waas overheen ligt.

Daarachter wordt het moeilijker. Normaal zie ik door de bomen de treinen af en aan rijden, zo duidelijk dat ik zelfs zonder bril sprinters en intercity’s van elkaar kan onderscheiden. Nu hoor ik ze aankomen en zie ik in de verte alleen nog maar een streep door het grijs gaan, als een gehaaste verfstreep op een verder nog leeg doek. Daarachter is er niets meer. Geen huizen, geen mensen, alles lijkt opgeslokt door de mist. Alle oriëntatie is weg.

In een bloemlezing vind ik een gedicht van J.H. Leopold (1865-1925), dat weliswaar Regen heet, maar toch herkenbaar is. Het eindigt zo:

Tusschen bleeke huizenmuren

hangt de dag van trage uren,

evenwicht naar alle zijd;

in den stilstand van den tijd

lekt het sijpend oogeblik

tik, tik.

Zo voelt het ook, een dag vol trage uren. Het ‘sijpend oogeblik’ ben ik zelf. Ik heb dit weer niet besteld, maar zelden viel het meer samen met mijn gemoedstoestand.

Ooit was de tijd een betrouwbare partner, je kon ervan op aan. De winter was de winter en de vakanties lagen vast. De tijd is als een man op een bank, die je bij je vaste ochtendwandeling altijd tegenkomt. Een ankerpunt, dat de dingen in perspectief plaatst. Opeens laat hij verstek gaan, dagen achtereen. Je mist hem. Je vraagt je af: waar is de tijd gebleven? In het park wordt gefluisterd dat het niet goed gaat met de tijd en dat ie aan huis gekluisterd is.

Augustinus schreef in Belijdenissen: ‘Wat is tijd dan? Zolang niemand het me vraagt, weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag antwoord moet geven, weet ik het niet meer. Toch durf ik te zeggen dat er geen verleden tijd zou zijn als niets voorbijging, en dat er geen toekomstige tijd zou zijn als er niets naar ons toe kwam, en dat er geen tegenwoordige tijd was als er niets was.’

Wat voor dag is het eigenlijk?

Het probleem van deze tijd is dat er geen tijd meer lijkt te zijn. Het probleem van die hele lockdown is dat we geen idee hebben hoelang die nog gaat duren. We liggen met zijn allen in een MRI-scan en er is ons niet gezegd wanneer we eruit mogen. Wat voor dag is het eigenlijk vandaag? Zelfs de dagen van week kan ik steeds minder goed van elkaar onderscheiden.

Als de wereldlijke kalender steeds minder houvast biedt, is er gelukkig nog die van de kerk. Die gaat onverstoorbaar zijn eigen goddelijke gang. Op mijn bureau ligt een scheurkalender. Elke dag een tekst van een kloosterling, elk blaadje vermeldt de heilige van de dag. Vandaag is dat Remigius van Reims, een bisschop die leefde van circa 436 tot 13 januari 533. Hij wordt ook wel de ‘apostel der Franken’ genoemd.

Moedeloosheid

En kijk: je kunt hem onder meer aanroepen tegen epidemieën, maar ook tegen keelpijn, nekpijn, verzoekingen van de duivel, slangen en – niet onbelangrijk – moedeloosheid. Zachtjes roep ik hem aan. Remigius was volgens de overlevering liefst 74 jaar bisschop. Ook hij moet het zicht op de tijd af en toe kwijt zijn geweest, maar hij volhardde. Tot de tijd, vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies, definitief terug was en hem ‘74 jaar’ in zijn oor fluisterde.

Als ik dit schrijf, zijn we in afwachting van weer een persconferentie. Waarschijnlijk gaan er weer dingen open en maakt de tijd een voorzichtige comeback, krijgt die weer meer vat op ons leven. Wie weet trekt de mist ooit echt op en zit de man binnenkort op een ochtend gewoon weer op het bankje in het park. “Wist je dat ik wel een paar maanden binnen heb gezeten? Net zolang als die lockdown heeft geduurd”, zegt hij als ik hem begroet. “Maar ik ben er weer.”

Intussen zie ik in de verte de treinen weer net iets scherper voorbijrijden. Met dank aan Remigius van Reims.

Comments are closed.