IMG_5622 2

Wandeling door een nieuw Amsterdam

Bijna twee weken geleden op een zondagmiddag, toen een versoepeling van de coronamaatregelen nog ver weg leek, maakte ik met mijn dochter een wandeling door Amsterdam. Het was niet zomaar een wandeling maar een Ajax-wandeling, van het Centraal Station naar het Olympisch Stadion. Op mijn telefoon had ik via Supportersvereniging Ajax een beschrijving van de route gedownload die ons zou voeren ‘langs momenten uit zowel het heden als verleden.’

Het was ons vooral om het verleden te doen.

Ruim een jaar geleden waren we samen voor het laatst bij een wedstrijd van Ajax (tegen AZ) in een toen nog bomvolle Johan Cruijff Arena. Het leek wel drie kabinetten Rutte geleden. De uitslag moest ik googelen (0-2). Misschien was onze wandeling een poging om iets van de opwinding terug te vinden die we voor het laatst die avond in het stadion gevoeld hadden.

Toen we het Centraal Station uitliepen, regende het vrij hard. Maar als echte pelgrims lieten wij ons niet uit het veld slaan, trokken de kragen van onze jassen omhoog en zetten stevig de pas erin. Het was rustig op straat, zelfs het door de commercie toch behoorlijk vervuilde en voorheen altijd drukke Damrak kreeg nu iets sympathieks. We lieten de Dam achter ons en liepen de Kalverstraat in waar ons op nummer 2 de eerste historische plek wachtte. Ik las voor van mijn telefoon: Hier stond in 1900 Café Oost-Indië. “In een bovenzaal van dit café werd op 18 maart 1900 het huidige Ajax opgericht. Carel Reeser, Han Dade en Floris Stempel vormden het eerste clubbestuur.”

De lucht kleurde even rood-wit.

Even verderop in de Kalverstraat bevond zich de kerk met de nog altijd merkwaardige naam ‘De Papegaai.’ We liepen naar binnen, hoewel deze plek voor zover wij wisten niets met Ajax te maken had. “Komt u voor de mis?”, vroeg een man die duidelijk de wacht hield. Nee, we wilden alleen maar even een kaarsje opsteken. De man antwoordde dat het mocht. Ik doneerde ruimhartig met mijn bankpasje aan de donatiezuil die ook hier zijn intrede had gedaan, want klein kaarsengeld sterft uit.

Het heden schreeuwde keihard in ons gezicht

Toen we de Kalverstraat verlieten en onze pelgrimstocht op het Spui vervolgden, bleek dat we een historische Ajax-locatie op Kalverstraat 22-26 gemist hadden, maar we liepen door. In de Leidsestraat wees mijn dochter op haar favoriete winkels die ook zuchtten onder de lockdown en een troosteloze indruk maakten. Er was even geen Ajax-verleden in de buurt en het heden schreeuwde keihard in ons gezicht.

Via het Leidseplein (“legendarische huldigingen vonden plaats met de selectie op het bordes van de Stadsschouwburg.”) en de Weteringschans, kwamen we op het Museumplein terecht. Hier wachtten op 25 mei 1995 naar schatting 250.000 uitzinnige fans de Ajax-spelers op, die de avond ervoor in Wenen de Champions League hadden gewonnen. Nu was het er vooral koud en winderig. Op het grasveld verzamelden zich de eerste demonstranten tegen de coronamaatregelen die hier elke zondag de hoogmis van het wantrouwen vieren. Ook een soort pelgrimage.

We wandelden langs het Concertgebouw dat in een diepe slaap verzonken leek. Om ons heen werd het rustiger en ontstond er een nieuwe stad. Door de verlatenheid leek het alsof ze er pas de dag ervoor, speciaal voor ons was neergezet. Geen Nieuw Jeruzalem, maar een Nieuw Amsterdam.De weinige mensen die we tegenkwamen knikten ons toe, misschien om zo te bevestigen dat we geestverwanten waren. Nog nooit zag de Obrechtkerk er zo gesloten, maar ook zo jong uit. Min of meer per ongeluk kwamen we in het Vondelpark terecht, waar het druk was. Na een paar minuten verlieten we het weer, om terug te keren naar de rust en de contemplatie.

Op de Amstelveenseweg kwamen we opnieuw langs een dichte kerk. Voor de ingang stonden jongeren op zachte toon met elkaar te praten. Ze waren onberispelijk gekleed. Waar ze het over hadden, konden we niet verstaan en dus verwijderden wij ons. In de verte lonkte het Olympisch Stadion. Toen we ervoor stonden, vertelde ik aan mijn dochter hoe haar grootvader hier als jongen naar wielerwedstrijden had gekeken en hoe ik er Ajax ooit met 1-0 van Volendam had zien verliezen.

We namen de tram terug naar het station en lieten niet alleen een rijk verleden achter ons, maar ook een stad die nog nooit zo sympathiek en aaibaar had geleken als op deze gezegende zondagmiddag.

 

IMG_3908

Omdat het december is (2)

Ik loop door Antwerpen als er een zachtheid over mij neerdaalt die weldadig aanvoelt. Ik sla een zijstraat in en kijk in de etalage van een kledingzaak. Anonieme poppen in feest­kleding. Omdat het december is. Net op dat moment klikt iemand in mijn hoofd een speellijst aan. Ik word mijn eigen Spotify en hoor levensgroot ­‘Maria die zoude naar Bethlehem gaan, kerstavond voor de ­noene.’

Ik moet in de Kammenstraat 51 zijn, vlakbij de Groenplaats, in de schaduw van de kathedraal. Met aandacht loop ik de nummers van de Kammenstraat af. Tweehonderd ­meter verder zie ik een kerk staan. Daar moet het zijn. Maar nee, dat is te ver. Was er maar een ster waar ik achteraan kon lopen.Dus loop ik terug, een poort door en dan ben ik er. Een oud-klooster met veel licht. In dit complex zetelt de Sant’Egidio-gemeenschap. Ik schreef op deze plek al eens over hen. Over stichter Andrea Riccardi, die in 1968 als jonge student besloot om – geïnspireerd door het evangelie – de kwetsbaarsten van Rome te gaan helpen: de armen, daklozen, ouderen en vluchtelingen.

Vijftig jaar later zoekt Sant’Egidio in tientallen landen mensen op in de verloren gebieden van de steden. Ook in Amsterdam en al veel langer hier in Antwerpen. Vanavond wordt hier een boek van Andrea Riccardi gepresenteerd en ik ga ook wat zeggen.

Maar eerst leidt Hilde Kieboom, de voorzitster van Sant’Egidio in de lage landen, mij rond in dit centrum en opent daarbij allerlei deuren, waarachter zich steeds weer een andere wereld bevindt. Zoals een mensa waar de kwetsbaren van ­Antwerpen eten of een ruimte met douches en wasmachines. Een ­zwerver komt halfnaakt uit de douche. Dan is er nog ‘Simeon en Hanna’, wel het fijnste en kleinste rusthuis voor ouderen van België genoemd. Aan tafel zitten zes bewoners aan de soep. Ik geef ze allemaal een hand. Eén oudere ligt boven in bed. Hij heet Michel. “Mogen we hem even begroeten?”, vraagt Hilde. “Natuurlijk hoor”, zegt een begeleidster.

Op de kamer van Michel is het licht aan. Als een kind, gewikkeld in doeken, ligt hij in bed. Hij is wakker. Ik geef hem een hand en zeg wie ik ben. Er gaat veel in het hoofd van Michel om, dat kan ik wel zien. Hilde praat met hem. Maar veel zegt hij niet terug. Wel houdt hij mijn hand vast. Hij klemt hem bijna af. Op een lieve manier. Zijn handen voelen aan als die van een baby.

Later die avond mag ik in een ­grote zaal iets zeggen over ‘Alles kan veranderen’, het interviewboek waarin Andrea Riccardi reflecteert over heden, verleden en toekomst van Sant’Egidio. Een mooi boek, een soort theologie van de marginalen. ‘Ik geloof dat het een functie is van de christenen, ook van de Gemeenschap van Sant’Egidio, om een milieu of een hele wereld te verontrusten en te laten dromen, door iedereen ervan te doordringen dat verandering zeker mogelijk is’, zegt Riccardi ergens in het boek.

Maar wat doe je met mensen die niet met jou mee willen dromen, die geen Michel kennen? De verweesden van onze samenleving die niet in verandering geloven, behalve door de kracht van gele hesjes. Ook zij komen uit de periferie, uit verloren gebieden. Wat doe je dan als Sant’Egidio, als kerk om ze te winnen voor jouw visioen? Zoek je hen ook op? Houd je ook hun hand vast?

Deze tijd van ‘universele duizeligheid’ (Riccardi) schreeuwt om een droom, een groots idee, maar veel mensen luisteren niet meer naar de overbekende dromers uit het verleden. Voor hen hoort de kerk bij de gevestigde orde, zelfs bij de elite. Begrijp me goed: er is niks mis met een elite. Alle grote revoluties begonnen ooit in een uitverkoren, kleine kring. Met twaalf apostelen, vier Beatles en één zwarte vrouw die haar plaats in een bus weigert af te staan aan een blanke. Maar juist de kerk mag nooit een elite blijven.

Rond tien uur loop ik de poort weer uit en vraag me af hoe het nu met Michel is. Dan zie ik een groep herders de hoek om komen, hun schapen om zich heen. Ze komen mijn kant op. “We zoeken Michel”, roepen ze me toe. Als ze in het licht komen zie ik dat ze gele hesjes dragen.

Deze column verscheen eerder in dagblad Trouw op 15 december 2018. 

IMG_0229

‘Biblebelt’ is wel een heel makkelijk etiket

Er is geen ontkomen aan. Waar ik ook in Utrecht kom: ik zie haar. Vanaf billboards kijkt ze me lachend aan. Om haar linkerarm een tas, in haar mooie oude handen een paar handschoenen geklemd en op haar hoofd een hoedje. Alles veilig in het zwart. Klaar voor de zondagse kerkgang.

Ik heb het over mevrouw Blankenstijn-Morée uit Dordrecht. Ze staat op het affiche ‘Bij ons in de Biblebelt’, een tentoonstelling over reformatorische christenen, die op dit moment in Museum Catharijneconvent te zien is. Die tentoonstelling opende afgelopen zondag voor het publiek, dus uit de biblebelt zelf zullen er niet veel mensen bij geweest zijn.

Ik wist maar weinig van het leven van de orthodoxe christenen. Op zondag twee keer naar de kerk, de mannen in zwarte pakken, de vrouwen met hoedjes. In geen enkel huis een televisie. O ja, en ze hebben moeite met homoseksualiteit en vaccinaties. Verder kwam ik niet. Gelukkig was er nu een heuse expositie aan hen gewijd. In een katholieke omgeving nog wel. Ik moest er heen.

Toen ik mijn fiets had neergezet en naar de ingang van het museum liep, zag ik mevrouw Blankenstijn ook daar aan de muur hangen. “Wilt u op mijn fiets passen?”, vroeg ik haar. “Komt in orde jongen”, klonk het vriendelijk.

Voordat je het museum binnengaat, moet je eerst door een kloosterhof. Daar zat op een bankje een ouder echtpaar. Waarschijnlijk kwamen ze uit de biblebelt; uit Lunteren, Barneveld of Elspeet. Ze hadden zelf hun lunch meegenomen. Hoe hadden zij de expositie ervaren?

Het was druk in het museum. Ik moest eerst een zaal met allerhande katholieke voorwerpen door en toen nog een aantal trappen op. Op de muren stonden levensgroot de namen van dorpen uit de biblebelt afgebeeld en het was alsof die bijbelgordel mij langzaam vastsnoerde.

De expositie was breed opgezet en nam bijna een hele verdieping in beslag. Een geloofsrichting die zozeer op het woord van de Heere gericht is en voor de rest soberheid en rust hoog in het vaandel heeft, zorgt niet voor het meest opwindende tentoonstellingsmateriaal. Een paar schilderijen en vooral veel foto’s. In vitrines een enkel boek, een zwart hoedje en een SGP-verkiezingsposter met fractieleider Kees van der Staaij erop. Hij lachte breeduit, maar als je goed keek zag je dat zijn mondhoeken niet breed genoeg waren om zover uit te rekken.

Er was gelukkig ook veel videomateriaal.

Dat begon al meteen in de eerste zaal, waar een compilatie te zien was van verschillende televisie-uitzendingen, die een beeld gaven van het leven van reformatorische christenen. Je zag ze thuis, bij een koorrepetitie en vanuit de verte op weg naar de kerk. Dat was mooi om te zien. De wind die brutaal tegen een zwart hoedje aanblaast, een jongen die net niet hard genoeg doorloopt. Mij deed het denken aan natuurfilms met commentaar van sir David Attenborough en voor ik het wist hoorde ik zijn stem op de achtergrond: “En opeens zetten ze zich in beweging. Eerst de ouderlingen en de diakenen. De anderen volgen op gepaste afstand. Maar allemaal hebben ze hetzelfde doel: de kerk!”

In een andere ruimte waren interviews te zien, thematisch gerangschikt. Ik koos voor ‘familie’. Schrijver en homo John Lapré vertelde hoe hij binnen het bevindelijk-gereformeerde milieu uit de kast kwam. Een heel moeilijk verhaal. Anderen legden uit waarom ze juist moeite hebben met homoseksualiteit. En dan was er die moeder. Ze vertelde dat als haar zoon met een vriend zou thuiskomen, die welkom zou zijn. “Wij houden onze kinderen dichtbij ons. Ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes.” En toen ging die gordel om mijn lijf plotseling wat losser zitten.

Het is wel makkelijk hoor, zo’n etiket als ‘biblebelt’. Je plakt het op tienduizenden mensen en meteen is ons land een stuk overzichtelijker. Maar binnen die wereld bestaat misschien wel veel meer variatie dan die mooie foto van mevrouw Blankenstijn op het affiche suggereert.

Toen ik na mijn bezoek aan de expositie mijn fiets pakte om weg te rijden, bedankte ik haar voor het oppassen. Ze vroeg me nog of het me allemaal was meegevallen.

Zeker wel, mevrouw Blankenstijn-Morée.

 

Deze column verscheen eerder in dagblad Trouw van zaterdag 13 juli 2019