IMG_5622 2

Red de bloemen voor de paus!

Ik zal niet snel de straat op gaan om te demonstreren voor of tegen iets. Ik heb over veel dingen een mening, maar voel niet de behoefte om die tijdens een optocht door de stad of een samenzijn op een groot uitgevallen grasveld, te verspreiden.

Deze column is mijn Malieveld.

Toch voelde ik deze week de behoefte om zo snel mogelijk naar het Museumplein te gaan. Voor het eerst in mijn leven had ik zin om een wit laken te pakken en er mijn boodschap voor Nederland op te kalken. Nee, ik wilde me niet teweerstellen tegen het coronabeleid van het kabinet (heb die behoefte helemaal niet), ging me niet solidair verklaren met het Oekraïense volk (ben ik wel) en zou me ook niet verbaal verzetten tegen de gaswinning in Groningen (maar ik sta achter de mensen in het Noorden). Nee, op mijn spandoek zou staan geschreven: ‘Red de bloemen voor de paus!’

Aan het ‘bedankt voor de bloemen’ leek een einde te komen

Afgelopen donderdag kwam plotseling het bericht dat de jaarlijkse bloemenhulde op het Sint-Pietersplein zou stoppen. Sinds 1986 worden met Pasen het bordes en de loggia van de Sint-Pieter versierd met de meest schitterende bloemen en vaste planten uit het vaderland. Maar de sponsoren wilden niet meer.

Zo leek na 35 jaar een einde te komen aan de ‘florale aankleding op het Sint Pietersplein’ en een van de meest bekende zinnetje uit de Nederlandse taal: ‘Bedankt voor de bloemen’. Dat zinnetje hebben we te danken aan Johannes Paulus II die het als eerste paus uitsprak. Wij Nederlanders moesten niet zoveel van de Poolse paus hebben, maar met dit zinnetje blijft hij nog jarenlang in ons collectieve geheugen.

Even een stap terug. Waarom maakte zich een demonstratiedrift in mij los, zoals ik die maar zelden had gevoeld? Het antwoord is eenvoudig: ik vind het een mooie traditie. Bovendien zijn de bloemen voor de paus essentieel voor een stabiele relatie tussen de Heilige Stoel en het Koninkrijk der Nederlanden.

Ik heb jarenlang commentaar gegeven bij de rechtstreekse televisieregistratie van de zegen Urbi et Orbi op paaszondag. Een paar dagen ervoor was er altijd een persconferentie in het Vaticaan waarin informatie werd gegeven over dit altijd bijzondere evenement. Bijvoorbeeld in hoeveel talen de paus deze keer zijn gelovigen een zalig Pasen zou wensen en wat het eerste beeld zou zijn dat via Eurovisie zou worden verspreid. Op een tafel lag dan ook een map met alles wat er maar te vertellen viel over de Nederlandse bloemen van dat jaar. Aantallen en soorten. Niets bleef onvermeld.

Koele ontvangst van Johannes Paulus II

Voor de commentatoren was er dan altijd ook een bosje bloemen. Mijn collega’s gingen mij dan vervolgens enthousiast bedanken voor dit geschenk. Alsof ik die bossen tulpen hoogstpersoonlijk in mijn koffer had meegenomen. De Vaticaanse autoriteiten glimlachten ondertussen dagenlang dankbaar naar mij.

Maar het ging veel verder. Die Nederlandse bloemen waren niets meer en niets minder dan vredestichters. Laten we zeggen dat er in het Vaticaan vaak nogal wat argwaan was tegen die opstandige Nederlandse katholieken met hun vernieuwingsdrift. Nooit is men de koele ontvangst van Johannes Paulus II bij zijn bezoek aan ons land in 1985 vergeten. De Vaticaanse argwaan gold ook ons land als geheel met zijn homohuwelijk en euthanasiepraktijken. Nee, er was in dat opzicht weinig liefde voor de losbandige Lage Landen.

Als de woede van het Vaticaan niet meer te houden leek en diplomatieke schade volgens gezaghebbende bronnen in Den Haag op de loer lag, werd het gelukkig Pasen en waren daar de Nederlandse bloemen als verzachtende zalf op Romeinse wonden. De spanning tussen ons beider landen verdween bijna onmiddellijk uit de lucht door de helende werking van onder meer tulpen en narcissen. Die helende werking mag niet verloren gaan. Je weet nooit wanneer je ’m weer nodig hebt.

Gelukkig bereikte mij nog tijdens het schrijven van deze column het bericht dat in Rome aan een doorstart van de bloemen voor de paus wordt gewerkt. Toch ga ik morgen naar het Museumplein: om bloembollen te planten. Ik hoop dat het plein komende Pasen bezaaid zal zijn met bloemen. Dan zullen alle problemen in ons land zijn opgelost en wil niemand meer demonstreren.

Uit de ramen van de huizen rond het Museumplein klinkt dan elke dag wel een keer dat ene zinnetje uit ons collectief geheugen.

 

Deze column verscheen eerder in trouw van 29 januari 2022.

IMG_5622 2

Dat Adrianusjaar komt als geroepen

Mocht u het wellicht gemist hebben, dan volgt hier een belangrijke mededeling: het Adrianusjaar is begonnen. Dat moet Adrianus VI, de paus uit Utrecht, de komende maanden in de schijnwerpers zetten. Op 9 januari was het 500 jaar geleden dat Adriaan Floriszoon het hoogst haalbare ambt in handen kreeg. Van timmermanszoon tot paus.

Wat een verhaal.

En ach, laten we hem in deze column maar gewoon even ‘de enige Nederlandse paus’ noemen, hoewel ons land 500 jaar geleden nog niet bestond. Er mag al zo weinig tegenwoordig.

Ik moet vaak denken aan het grafmonument van Adrianus in de Santa Maria dell’Anima, dicht bij de Piazza Navona, dat overbekende Romeinse plein met zijn barokke fonteinen. Adrianus is liggend afgebeeld, terwijl hij met zijn linkerhand zijn hoofd, getooid met de pauselijke tiara, ondersteunt. Ik weet nog dat ik er voor de eerste keer voor stond. Ik moet twaalf jaar oud zijn geweest. Voorzichtig deed ik het hekje open dat naar het priesterkoor leidde. Meteen rechts zag ik Adrianus liggen. Ik weet nog dat ik heel zachtjes deed, bang als ik was om hem wakker te maken.

Het maakte allemaal zo’n eenzame indruk.

Iemand vertaalde voor mij de Latijnse tekst die op het graf staat: ‘Helaas, wat maakt het toch veel uit in welke tijden de deugdzaamheid van zelfs de beste mens zich voordoet’. Het woord onbegrepen viel om mij heen, maar wat onbegrepen nu precies inhield, begreep ik toen nog niet.

Krenterige asceet

Las ik later boeken over Rome of pausen, dan kwam Adrianus er regelmatig bekaaid vanaf. En niet alleen vanwege het feit dat zijn pontificaat maar zo kort duurde. Neem Christopher Hibbert in zijn voor het overige verrukkelijke boek Rome: the biography of a city. Hij heeft het over het ‘korte en saaie’ pontificaat van de ‘obscure en krenterige asceet, de Vlaamse Adrianus VI, die meer tijd doorbracht met bidden en studeren dan met de problemen van de kerk’.

Zijn sobere levensstijl paste dan wel niet bij het Rome van de renaissance, maar Adrianus zag wat er loos was in zijn kerk. Hij hield weliswaar Luther niet binnenboord, maar gaf wel toe dat de kerkhervormer op een aantal punten gelijk had. In feite was Adrianus zijn tijd ver vooruit.

In zijn eigen stad bleef het, mede dankzij de reformatie, ook heel lang stil rond hem en nog altijd denkt het grote publiek bij Utrecht eerder aan Anton Geesink dan aan Adrianus. Nu kun je tegen deze formidabele judoka ook nauwelijks op. Adrianus kreeg pas in 2015 een standbeeld in zijn geboortestad, midden in het centrum. Deze week fietste ik erheen. Daar stond Adrianus, terwijl het eerste zonlicht sinds dagen op hem scheen. Eindelijk in het volle licht. Wat zou hij van zijn geboortestad vinden als hij van zijn sokkel stapte en de boel eens ging verkennen?

Adrianus zou bijna alles missen van het Utrecht dat hij achterliet. De Dom had hij al opgemerkt, die stond er gelukkig nog. Maar waar waren al die kerken gebleven uit zijn jeugd? Het zou hem duizelen van alles wat hij niet thuis kon brengen. Hij zou misschien de Domkerk – die stond er tenminste nog – inlopen en zich afvragen waarom het er allemaal zo kaal was. Waar waren al die heiligenbeelden gebleven? En wat was er met het Allerheiligste gebeurd?

Kerken en debatcentra

Iemand zou hem misschien herkennen en vertellen dat er in Amsterdam een debatcentrum is dat in een kerk is veranderd en dat zijn opvolger Franciscus van de kerk juist een debatcentrum wil maken. “U lijkt op Franciscus. Weet u dat er kardinalen zijn geweest die in het conclaaf tegen hem hebben gezegd: ‘Je kunt je Adrianus noemen, want ook jij moet gaan hervormen’.”

Jammer genoeg heeft Adrianus zijn sokkel niet verlaten, maar dat Adrianusjaar komt precies op tijd voor de kerk in zijn geboortestreek die in een crisis zit en soms niet weet hoe het verder moet. Misschien wijst ook Adrianus wel de weg naar een kerk die nog eeuwen mee kan. Een sobere, dienstbare kerk met oog voor de armen. Want ook voor hen had hij, net als Franciscus, bijzondere aandacht, vertelde kerkhistoricus Paul van Geest vorige week op een conferentie die nota bene op Vaticaans grondgebied werd gehouden. En zo krijgt de rehabilitatie van Adrianus steeds meer vorm.

Eindelijk heeft hij de tijden mee.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 22 januari 2002.

IMG_5622 2

Ik ben de tijd kwijt

Het is nu kwart over 10 in de ochtend en nog altijd ligt de mist als een deken over de stad. Zo’n honderdvijftig meter kan ik vanuit het raam van mijn werkkamer nog goed vooruitkijken. Het park met de speeltoestellen in het zand en het bassin dat in de zomer met water wordt gevuld, zijn zichtbaar, al lijkt het of er een waas overheen ligt.

Daarachter wordt het moeilijker. Normaal zie ik door de bomen de treinen af en aan rijden, zo duidelijk dat ik zelfs zonder bril sprinters en intercity’s van elkaar kan onderscheiden. Nu hoor ik ze aankomen en zie ik in de verte alleen nog maar een streep door het grijs gaan, als een gehaaste verfstreep op een verder nog leeg doek. Daarachter is er niets meer. Geen huizen, geen mensen, alles lijkt opgeslokt door de mist. Alle oriëntatie is weg.

In een bloemlezing vind ik een gedicht van J.H. Leopold (1865-1925), dat weliswaar Regen heet, maar toch herkenbaar is. Het eindigt zo:

Tusschen bleeke huizenmuren

hangt de dag van trage uren,

evenwicht naar alle zijd;

in den stilstand van den tijd

lekt het sijpend oogeblik

tik, tik.

Zo voelt het ook, een dag vol trage uren. Het ‘sijpend oogeblik’ ben ik zelf. Ik heb dit weer niet besteld, maar zelden viel het meer samen met mijn gemoedstoestand.

Ooit was de tijd een betrouwbare partner, je kon ervan op aan. De winter was de winter en de vakanties lagen vast. De tijd is als een man op een bank, die je bij je vaste ochtendwandeling altijd tegenkomt. Een ankerpunt, dat de dingen in perspectief plaatst. Opeens laat hij verstek gaan, dagen achtereen. Je mist hem. Je vraagt je af: waar is de tijd gebleven? In het park wordt gefluisterd dat het niet goed gaat met de tijd en dat ie aan huis gekluisterd is.

Augustinus schreef in Belijdenissen: ‘Wat is tijd dan? Zolang niemand het me vraagt, weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag antwoord moet geven, weet ik het niet meer. Toch durf ik te zeggen dat er geen verleden tijd zou zijn als niets voorbijging, en dat er geen toekomstige tijd zou zijn als er niets naar ons toe kwam, en dat er geen tegenwoordige tijd was als er niets was.’

Wat voor dag is het eigenlijk?

Het probleem van deze tijd is dat er geen tijd meer lijkt te zijn. Het probleem van die hele lockdown is dat we geen idee hebben hoelang die nog gaat duren. We liggen met zijn allen in een MRI-scan en er is ons niet gezegd wanneer we eruit mogen. Wat voor dag is het eigenlijk vandaag? Zelfs de dagen van week kan ik steeds minder goed van elkaar onderscheiden.

Als de wereldlijke kalender steeds minder houvast biedt, is er gelukkig nog die van de kerk. Die gaat onverstoorbaar zijn eigen goddelijke gang. Op mijn bureau ligt een scheurkalender. Elke dag een tekst van een kloosterling, elk blaadje vermeldt de heilige van de dag. Vandaag is dat Remigius van Reims, een bisschop die leefde van circa 436 tot 13 januari 533. Hij wordt ook wel de ‘apostel der Franken’ genoemd.

Moedeloosheid

En kijk: je kunt hem onder meer aanroepen tegen epidemieën, maar ook tegen keelpijn, nekpijn, verzoekingen van de duivel, slangen en – niet onbelangrijk – moedeloosheid. Zachtjes roep ik hem aan. Remigius was volgens de overlevering liefst 74 jaar bisschop. Ook hij moet het zicht op de tijd af en toe kwijt zijn geweest, maar hij volhardde. Tot de tijd, vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies, definitief terug was en hem ‘74 jaar’ in zijn oor fluisterde.

Als ik dit schrijf, zijn we in afwachting van weer een persconferentie. Waarschijnlijk gaan er weer dingen open en maakt de tijd een voorzichtige comeback, krijgt die weer meer vat op ons leven. Wie weet trekt de mist ooit echt op en zit de man binnenkort op een ochtend gewoon weer op het bankje in het park. “Wist je dat ik wel een paar maanden binnen heb gezeten? Net zolang als die lockdown heeft geduurd”, zegt hij als ik hem begroet. “Maar ik ben er weer.”

Intussen zie ik in de verte de treinen weer net iets scherper voorbijrijden. Met dank aan Remigius van Reims.