IMG_5622 2

Rituals en de katholieke kerk hebben elkaar veel te bieden

Waarom zou de kerk niet kunnen adverteren in de sportschool? Dat vroeg Tabitha van Krimpen, de Jonge Theoloog des Vaderlands, zich onlangs af in De Volkskrant.

“Adverteer ook eens in de sportschool, kijk naar je website, is die bij de tijd?”

Een goed idee.

Tabitha gaat zelf ook naar de sportschool. “Behalve je lijf is er ook een geest, een ziel, waarvoor je moet zorgen. Ook daar is behoefte aan. En daarin voorziet de kerk. Ik zie de reclame al voor me: ‘Niet alleen je lijf, ook je ziel op adem laten komen. Kom naar de kerk!’”

Met andere woorden: de kerken moeten commerciëler gaan denken.

Een goed voorbeeld voor de kerken lijkt me Rituals. In Europa groeit dit cosmeticabedrijf sneller dan de rooms-katholieke kerk en opent het de ene na de andere vestiging. Ze zitten op de beste plekken in de stad, net als veel kerkgebouwen. Maar in tegenstelling tot de gebedshuizen is Rituals altijd open.

Ikzelf loop graag een Rituals binnen. Je waant je in een kapel voor de heilige Cosmetica. Het is er een beetje donker, het ruikt er lekker en het heeft iets van een stressvrije zone. Je kunt er geen kaarsje opsteken, maar er zijn wel kaarsen te koop. Mijn persoonlijke favoriet is de luxueuze geurkaars uit de Amsterdam Collection. Ik heb er meteen een candle wick trimmer bij gekocht. Met deze kaarslontknipper verleng je volgens Rituals ‘de levensduur van je kaars en breng je meer licht of geur in je huis. Het is een onmisbaar gereedschap voor je kaarsen, want als je regelmatig de lont bijknipt, brandt je kaars gelijkmatig, helder en langer.’

Er valt veel te leren van Rituals.

De namen van de verschillende collecties van Rituals zijn ook zo goed getroffen. Samurai, Jing, Hammam en Sakura. Die namen zeggen vaak iets, verwijzen naar een exotisch land of een oude beschaving, maar tegelijkertijd zeggen ze ook weer helemaal niets. Dé perfecte manier om de moderne mens te verleiden. Zo kun je volgens Rituals de positieve energie van de zomer het hele jaar voelen met de delicate, zoete geur The Ritual of Karma.

Wie wil dat nou niet?

Dat is de hemel op aarde.

Onlangs introduceerde Rituals een nieuwe home & bodycollectie. Leest u even mee? Die collectie is ‘geïnspireerd door Mehr, de zon, boost je humeur, geeft je hernieuwde energie en zorgt ervoor dat je in balans blijft’. Ik heb deze zin nu al een aantal keren hardop gelezen. Nog steeds weet ik niet precies wat hier wordt gezegd. Maar ik wil het wel allemaal graag! Op een bijbehorend filmpje zie je een vrouw door een Bijbels landschap lopen en een vrucht uit een boom plukken. Een sinaasappel wel te verstaan, dus geen verboden vrucht.

Het blijft allemaal zo fijn ongrijpbaar, terwijl je het idee hebt dat je er een beter mens van wordt. Waarom lukt het dan de rooms-katholieke kerk toch zo moeilijk om dat gevoel bij mensen op te roepen? De moederkerk heeft genoeg mysterie in huis en ook heeft zij voldoende ideeën hoe je een beter mens kan worden.

Dat gebrek aan succes heeft natuurlijk met een gebrek aan uitstraling te maken. Verder is de kerk nog te veel in zichzelf gekeerd en beseft ze onvoldoende dat het geloof op een aantrekkelijke manier aan de man moet worden gebracht.

Aan de andere kant zou Rituals ook wel wat van de kerk kunnen leren. Bij het cosmeticabedrijf draait bijna alles om jou. Als jíj een soulful scrub van suiker en zoete sinaasappel over een vochtige huid masseert, word jíj er beter van. Eerst moet je zelf in balans komen – zo lijkt het – en pas dan ben je klaar om de ander te helpen. Het christelijk geloof leert nou juist dat alles begint met dienstbaar zijn aan de ander. Dát maakt van jou een beter mens.

Rituals en de katholieke kerk zouden veel aan elkaar kunnen hebben. Misschien kan de moederkerk een klein hoekje krijgen in de filialen van Rituals. Je kunt er noveengeurkaarsen kopen, heiligenbeelden en literatuur over de Katholieke Sociale Leer. Rituals kan een plek krijgen in de kerk, of zelfs in de zondagse mis. Daarbij moet sponsoring niet worden uitgesloten.

Ik zie het al voor me bij de mededelingen aan het einde van de viering. “Deze mis werd mede mogelijk gemaakt door The Ritual of Jesus. Het Heilig Hart van Jezus boost je humeur, geeft je hernieuwde energie en zorgt ervoor dat je in balans blijft.”

Een win-winsituatie, lijkt me.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 5 juni 2022. 

IMG_5622 2

Pro-life is meer dan anti-abortus

Nancy Pelosi mag niet meer te communie in het aartsbisdom San Francisco vanwege haar steun voor abortusrechten. Dat maakte de aartsbisschop van San Francisco, Salvatore Cordileone, haar onlangs duidelijk in een brief. Cordileone had de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden al meerdere malen verzocht haar abortusstandpunt te veranderen. Tevergeefs. Voor de aartsbisschop was de maat vol. Geen communie meer voor de katholiek Pelosi in haar thuisbisdom.

De communie is het belangrijkste moment in de mis, omdat de gelovige hierin het lichaam en bloed van Jezus Christus tot zich neemt in de gedaante van brood en wijn. Daar moet je niet lichtvaardig mee omgaan.

Paus Franciscus beschouwt abortus als moord. Hij zei dat vorig jaar september nog tegen journalisten op de terugvlucht van zijn reis naar Hongarije en Slowakije. Pausen geven uitsluitend persconferenties in vliegtuigen, het liefst op een cruisehoogte van boven de 10.000 meter. Zo ver mogelijk verwijderd van het aardoppervlak.

Franciscus zei in dat vliegtuig ook iets over het weigeren van communie aan politici die abortus als het recht van de vrouw beschouwen. “Wat moet de pastor doen? Wees een herder, veroordeel niet, maar wees een herder. Maar is hij ook een pastor van de geëxcommuniceerden? Ja, hij is de herder en hij moet een herder zijn met de stijl van God. En Gods stijl is nabijheid, mededogen en tederheid.” Hij memoreerde dat hij zelf nog nooit iemand de communie had geweigerd.

In het eerste grote document van zijn pontificaat Evangelii Gaudium (De vreugde van het Evangelie) dat in november 2013 verscheen, schreef Franciscus al iets over de eucharistie dat ik altijd heb onthouden. “Hoewel de eucharistie de volheid van het sacramentele leven is, is zij geen prijs voor de volmaakten, maar een royaal geneesmiddel en een voedsel voor de zwakken.”

Een bisschop die zich overgeeft aan politieke oorlogsvoering

Een prachtige uitspraak. Als je ‘m nog eens in je hoofd laat pingpongen zou Cordileone de hostie juist aan Pelosi moeten gunnen. Misschien heeft ze ‘m wel nodig. Gelukkig kan Nancy Pelosi in andere rooms-katholieke bisdommen in de Verenigde Staten wel te communie, bijvoorbeeld in het aartsbisdom Washington, waar zij werkt.

Het lijkt me vrij logisch dat een katholieke bisschop ‘pro-life’ is. Het ligt er wel aan hoe je dat begrip invult en hoe je er dan vervolgens mee omgaat. Cordileone maakt van wel of niet te communie gaan, dat mij een zaak van het geweten lijkt en dus een privézaak, een publieke kwestie. Hij maakt er politiek van. De Canadese kardinaal Michael Czerny zei ooit over deze denkwijze: “De eucharistie wordt als wapen gebruikt en ingezet voor politieke oorlogsvoering”.

Als je je als bisschop dan toch overgeeft aan politieke oorlogsvoering, beperk je dan niet tot abortus alleen, maar breid het uit naar zaken als steun voor de doodstraf en politieke onwil om het bezit van vuurwapens aan te pakken. Die behoren toch ook tot het pro-lifepakket?

Nadat Pelosi was getroffen door het communie-verbod hekelde de Amerikaanse publicist John Gehring de hypocrisie in rechts katholiek Amerika als het om de publieke zaak gaat. Toen de toenmalige Amerikaanse minister van Justitie William Barr in 2019 aankondigde dat de federale overheid de doodstraf weer ging uitvoeren, klonk nergens de roep om hem de communie te weigeren, aldus Gehring. Let wel: de katholieke kerk leert dat de doodstraf altijd moreel onaanvaardbaar is en ‘een aanval is op de onschendbaarheid en waardigheid van de persoon.’

Geen woord over de verantwoordelijkheid van katholieke politici

Maar het bleef stil. Het stuk van Gehring stond pas net online, toen een 18-jarige man een lagere school in het Texaanse stadje Uvalde binnenliep en daar om zich heen begon te schieten. Daarbij kwamen 19 leerlingen en twee onderwijzeressen om het leven. Zoals Xavier Lopez, tien jaar oud en juf Eva Mireles, 40 jaar oud.

Het bloedbad in Uvalde leidde tot een lawine aan Twitter-berichten vol afschuw, woede en wanhoop. Ook de rooms-katholieke bisschoppen van Verenigde Staten lieten zich niet onbetuigd. Aartsbisschop Cordileone beperkte zich in een eerste reactie tot het retweeten van een collega-bisschop die vroeg om gebed voor onder meer de slachtoffers en hun familie. ‘Voeg uw gebeden toe aan die van mij’, schreef Cordileone. Later pleitte hij – ook op Twitter – voor andere, meer verstandige wapenwetgeving in zijn land.

Maar geen woord over de verantwoordelijkheid van katholieke politici in deze zaak. En ook niet over hun toegang tot de heilige communie. Niet dat ik op zo’n ferme uitspraak zit te wachten. Maar het zou tenminste getuigen van consequent denken.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 28 mei 2022.

IMG_5622 2

Titus Brandsma werd heiligverklaard, ondanks het Reformatorisch Dagblad

Van alle pleinen op de wereld is het Sint-Pietersplein in Rome mij het liefst. Het is niet het mooiste plein op aarde, zoals ik al eerder eens schreef. Dat is Piazza del Campo in Siena. Dat plein heeft iets goddelijks. Alsof het er op een ochtend gewoon lag. Als sneeuw.

Op het Sint-Pietersplein zie je de lijnen lopen die een mens, de geniale Gian Lorenzo Bernini, in zijn hoofd heeft bedacht. De colonnade die de wereld lijkt te omarmen. ‘Kom maar, kom maar’, lijken ze te zeggen. ‘Hier is het veilig.’ Een plein als een stressvrije zone.

Afgelopen zondag zat ik om kwart voor acht in de ochtend al op het Sint-Pietersplein. Om mij heen pelgrims uit Bolsward. Over ruim twee uur zou hun held, Titus Brandsma, heilig worden verklaard. Samen met nog negen anderen, onder wie de geweldige Charles de Foucauld, de Franse broeder die de woestijn opzocht om daar met de Toearegs te leven en in de verborgenheid Christus na te volgen.

Supportersgroepen voor de nieuwe heiligen

Naarmate het plein volliep, kreeg het trekken van een voetbalstadion, met al die supportersgroepen voor de nieuwe heiligen. Met hun petjes en hun speciaal voor deze gelegenheid vervaardigde sjaals.

Straks zou paus Franciscus de heiligverklaringsformule uitspreken en de naam van Titus Brandsma zou als eerste worden genoemd. Om mij heen werden al Friese vlaggen omhooggehouden, al was de paus in nog geen velden of wegen te bekennen.

Zonder dat ik het wist lag er een dreigende schaduw over deze feestvreugde. En die kwam uit Apeldoorn. De dag ervoor had het Reformatorisch Dagblad zich in een commentaar uitgesprokentegen de heiligverklaring van Titus Brandsma. Die zou botsen met de Schrift. Ik las dit commentaar pas bij terugkomst in het vaderland. Dat was maar goed ook. Wat had ik moeten doen? Had ik de mensen om mij heen in kennis moeten stellen van de onheilstijding uit Apeldoorn? Dan had ik de feestvreugde bedorven.

Bonhoeffer erbij halen

Het commentaar van het RD begint nog aardig. De aandacht voor Titus Brandsma is ‘niet verkeerd’. Hij had zich verzet tegen het nazisme, ‘net als de lutherse theoloog Dietrich Bonhoeffer’, en was daarin een voorbeeld voor anderen. Niks tegen Bonhoeffer in dit verband – integendeel – maar het leek een beetje alsof zijn naam erbij moest om de katholiek Titus Brandsma niet alle eer te geven.

En dan komt het: ‘Kwalijk is wel dat de kerk van Rome daar een heiligverklaring voor gebruikt en het licht op groen zet voor een wereldwijde verering van de Friese priester. Rooms-katholieken zullen Titus Brandsma als heilige in de hemel aanroepen en vragen om zijn voorspraak.’

Hier wordt een ramp in het vooruitzicht gesteld waarbij die van de klimaatopwarming zal verbleken. Heiligen bestaan volgens het RD, maar niet doordat een paus iemand heilig verklaart. ‘Er bestaat geen onderscheid tussen de ene gelovige en de andere, laat staan dat er iemand geschikt zou zijn om voorbede in de hemel te doen. De Bijbel spreekt daarom ook maar van één voorbidder: Jezus Christus. En van de Heilige Geest, Die voor Gods kinderen pleit. Daar is geen heiligverklaring voor nodig.’

Daar zat ik op dat mooie plein, niet wetende dat de aanval vanuit Apeldoorn was ingezet. De zoveelste plundering van Rome dreigde.

Een paus maakt niet heilig

Er valt overigens genoeg in te brengen tegen het bewuste commentaar. Met uw welnemen betreed ik de kansel. Een paus maakt niet heilig, maar erkent slechts dat iemand als heilige vereerd kan worden. Heiligen zijn niet nodig om zelf heilig te worden, maar aangezien er een gemeenschap van heiligen in de hemel is, kunnen zij die het dichtst bij God zijn ons helpen met de heiligmakende genade mee te werken. Er bestaat verder wel degelijk verschil tussen de heiligheid van de gelovigen. En tenslotte: dat ‘sola scriptura’ (‘Alleen door de Schrift’), dat is pas een dwaling. Eerst was er de traditie van de kerk en pas daarna kwamen de evangeliën. De martelarenverering heeft bovendien heel oude papieren.

Om mij heen nam de opwinding toe, de mis kon elk moment gaan beginnen. Op de redactie van het Reformatorisch Dagblad in Apeldoorn heerste zondagsrust. De site van de krant zou die dag niet worden geactualiseerd. De heiligverklaring zou later ongestoord plaatsvinden, zonder dat iemand hier van de dreigende situatie op de hoogte was geweest.

En de heiligen in de hemel juichten mee met het plein.

Deze column verscheen eerder in Trouw van zaterdag 21 mei 2022.

IMG_5622 2

In God is geen kwantiteit, maar kwaliteit

In december 1987 zat ik in de keuken van mijn ouderlijk huis te ontbijten, toen ik op de radio een reportage hoorde aankondigen over de begrafenis van kardinaal Alfrink die juist op die dag zou plaatsvinden. Er werd overgeschakeld naar de Sint-Catharinakathedraal in Utrecht en ik hoorde voor de eerste keer in mijn leven het stemgeluid van Gerard Klaasen. In zijn kenmerkende stijl beschreef hij hoe gelovigen afscheid namen van de kardinaal. Er ging een zekere betovering uit van zijn verslag en ik zag bij wijze van spreken de overleden kardinaal naast mij in zijn kist liggen.

Het was een van die momenten dat ik wist wat ik met mijn leven wilde. Net als die keer in Rome toen ik een presentator van Brandpunt, de vermaarde actualiteitenrubriek van de KRO, in een mooie regenjas en een Corriere della Sera in zijn hand een hotel uit zag komen. Ik wilde Vaticaankenner worden, berichten over paus, bisschoppen en spanningen in de Nederlandse kerkprovincie.

Joviale man met een fenomenaal geheugen

Later werden Gerard en ik collega’s bij de KRO en leerde ik hem kennen als een joviale man met een fenomenaal geheugen. Ik kwam bij hem thuis waar hij omringd werd door zijn archief dat bestond uit cassettebandjes en cd’s van al zijn radioreportages en mappen vol krantenknipsels, keurig gerangschikt. Verder stonden er foto’s van allerlei bekende Nederlanders die hij ooit had geïnterviewd. Ze waren zijn dagelijks gezelschap.

Ooit maakten we samen met onze gezamenlijke vriend Christian een Beatles-bedevaart naar Liverpool. Samen bezochten we de heilige plekken uit het leven van The Fab Four. In het vliegtuig zat ik naast Gerard. We waren net in de lucht toen hij een aantal archiefmapjes uit zijn tas haalde. Drie, als ik me niet vergis: ‘Beatles algemeen’, ‘Beatles solo’ en ‘Beatles Nederland’. Wilde hij indruk op mij maken?

En nu is Gerard dood, nog maar zeventig jaar oud, en moet ik wennen aan het feit dat hij er niet meer is. Het is eigenlijk best tragisch dat hij niet al de berichten kan lezen die vrienden voor hem achterlaten op Facebook. Niet weet dat de zon vandaag schijnt en hij pas wordt begraven als iedereen terug is van de heiligverklaring van Titus Brandsma in Rome.

Juist vorige week stuurde iemand mij het boekje Woorden op de drempel, Overdenkingen over sterfelijkheid van René Grotenhuis, theoloog en oud-directeur van de katholieke ontwikkelingsorganisatie Cordaid. Gerard heeft hem gekend. Vorig jaar juli kreeg Grotenhuis de diagnose slokdarmkanker. Een paar maanden later overleed hij aan de complicaties van een operatie.

In het boekje wacht Grotenhuis op die operatie. Hij schrijft over de aanvaarding van zijn ziekte, de eindigheid van het leven, zijn geloof en over het bestaan als een voortdurende rite de passage.

‘Mijn vraag: Waarom nu?’

Hadden Gerard en René Grotenhuis nog allebei geleefd en werkte Gerard nog bij de omroep, dan had hij hem voor de microfoon gehaald. Ik hoor hem al: “René Grotenhuis, theoloog. Woorden op de drempel, overdenkingen over sterfelijkheid. Een boekje, 48 pagina’s dik, mijn vraag: ‘Waarom nu?’”

Lang geleden las Grotenhuis Niemand is onsterfelijk van Simone de Beauvoir over de ondraaglijkheid van een leven dat geen einde kent. ‘Gods schepping kan alleen bestaan als ze naast opbouw ook afbraak kent, als er naast leven ook dood is’, schrijft hij. ‘Zo zijn we door Hem in het bestaan geroepen en gewild, als sterfelijke mensen die daar weet van hebben.’

Ook Gerard wist dat hij sterfelijk was en dat hij niet lang meer te leven had. Toch heeft de dood hem overvallen, als een dief op klaarlichte dag. Ik zie zijn huis voor mij en al die archiefmappen. Wees lief voor ze, vraag ik aan degenen die zijn huis straks opruimen. Papier heeft het al zo moeilijk. Was Gerard klaar met het leven? Ik weet het niet. Dat proefschrift over bisschop Gijsen komt er nu niet meer. Maar dat is niet de graadmeter.

Grotenhuis schrijft dat er in christelijk perspectief geen onvoltooid leven bestaat. Op zijn twaalfde overleed hij bijna door een geperforeerde blindedarm. Uiteindelijk werd hij – net als Gerard – zeventig jaar. ‘Het is in zekere zin een bevrijdende gedachte dat het niet uitmaakt of ik op mijn twaalfde was gestorven of nu op mijn zeventigste of dat ik nog een flink aantal jaren mee mag blijven doen. In God, zo schreef ik ooit, is geen kwantiteit, maar kwaliteit.’

Sublieme woorden van troost. Ook voor hemzelf.

Deze column verscheen eerder in Trouw van zaterdag 14 mei 2022. 

IMG_5622 2

Brief aan ‘Poetins misdienaar’, patriarch Kirill van Moskou

Uwe heiligheid,

Hoewel de kans dat u dit leest nog kleiner is dan dat de Nederlandse wielrenner Tom Dumoulin de Ronde van Italië wint, schrijf ik u toch maar.

Afgelopen week was u weer eens in het nieuws, ook in ons land. Zo maakte de website van De Telegraaf, een medium dat niet zo vaak schrijft over religieuze aangelegenheden, melding van u. Laat ik om te beginnen de kop van het bericht dat De Telegraaf aan u wijdde met u delen: ‘Brussel richt sanctiepijlen op steenrijke Russische kerkbaas en Rolex-drager Kirill’. Om volledig te zijn, voeg ik daar nog aan toe wat er in rode letters boven die kop stond: ‘Wie is deze oorlogshitser en homohater?’

Dat gaat dus over u. Ik weet niet wat ik het ergste zou vinden: homohater worden genoemd of oorlogshitser. Allebei even vernederend, denk ik.

Volgens het artikel wordt u ‘na een hele rits oligarchen, politici en legerleiders’ (fijn gezelschap) doelwit van EU-sancties. U zou niet meer naar Europa kunnen reizen en uw buitenlandse tegoeden zouden worden bevroren. Heeft u die trouwens? Dat neem ik u niet kwalijk hoor. Trouwens: uw ‘collega’ (mag ik hem zo noemen?) paus Franciscus heeft volgens mij geen geld op buitenlandse banken staan, maar over de financiële handel en wandel van de Heilige Stoel valt ook wel wat te zeggen. Om met Jezus Christus te spreken: ‘Als u volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat u bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zult u een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg Mij.’(Mattheüs 21 vers 19).

Maar goed. Het Amerikaanse Forbes Magazine berichtte dat u puissant rijk bent. In 2006 werd uw vermogen geschat op 4 miljard dollar, aldus Deutsche Welle. Mijn hemel, 4 miljard dollar. Helemaal van uzelf. Maar misschien klopt dat helemaal niet. Dan zet ik het in een volgende column recht. Dat geldt ook voor de bewering dat u een Rolex-horloge heeft ter waarde van 30.000 dollar. Op een foto die uw eigen kerk verspreidde, was het ‘klokje’ (citaat Telegraaf) weggewerkt, ‘maar in een weerspiegeling op een glimmend tafelblad was het peperdure uurwerk nog te zien’.

Levensgevaarlijk die glimmende tafelbladen, of je nu kerkleider bent of president van de Russische Federatie.

De woede van de EU geldt natuurlijk uw houding ten opzichte van de inval van uw land in Oekraïne. U sprak in de eerste weken van de oorlog uw afschuw uit over westerse waarden en noemde de militaire operatie tegen uw buurland een ‘geestelijk gevecht’ tegen landen die, zoals Oekraïne, homorechten respecteren. Ach, wat ga ik op dit soort momenten toch verlangen naar een eindeloze stoet boten vol met vrolijke lhbti+’ers die door de grachten van Amsterdam vaart. (Kom gerust een keer naar ons land, als het weer mag. Er wordt veel voor u gebeden in de kerken van onze hoofdstad.)

U geldt als de religieuze steunpilaar van Poetins politiek. En dat wringt misschien wel meer dan een Rolex of die 4 miljard. Paus Franciscus, ik noemde hem al, was behoorlijk kritisch over u. Heeft u dat meegekregen? In een interview met een Italiaanse krant vertelde hij over het Zoom-gesprek met u. “De eerste twintig minuten las hij me alle rechtvaardigingen voor de oorlog voor. Ik luisterde en zei: ‘Ik begrijp hier niets van. Broeder, wij zijn geen staatsklerken, wij mogen de taal van de politiek niet gebruiken, maar wel die van Jezus. Wij zijn herders van hetzelfde heilige volk van God. Daarom moeten we de weg van de vrede zoeken, het wapengekletter stoppen.’ De patriarch kan niet de misdienaar van Poetin worden.”

Au! ‘Misdienaar van Poetin’ worden genoemd. ‘Koorknaap’ was ook een mogelijke vertaling geweest. Maar, uwe heiligheid, het is nog niet te laat. Uw kerk heeft zo veel goeds in zich. De wijze waarop uw kerk in de liturgie het onzichtbare goddelijke mysterie viert, is ongeëvenaard. Uw kerk doet zo veel voor de gewone Rus, die arm is of op een andere manier de weg is kwijtgeraakt. Uw kerk is uiteindelijk ook instrument van vrede, van Zijn vrede.

Op 9 mei viert uw land de zege op de nazi’s. Het lijkt me een geschikt moment voor u om in een toespraak een aantal dingen recht te zetten en te laten zien dat u daadwerkelijk boven al die staatsklerken staat.

Deze column verscheen eerder in Trouw van zaterdag 7 mei 2022.

IMG_5622 2

Mijn Pasen van de oorlog

Volgens de paus was dit het Pasen van de oorlog en wie ben ik om hem ongelijk te geven. Het is niet dat ik in de verte inslagen hoorde van mortieren of raketten, maar helemaal stil wilde het niet worden in mijn hoofd.

Mijn Pasen ving aan in een basiliek in het Gooi, waar het in de aanloop naar het binnenbrengen van het licht ook maar niet stil wilde worden. Het gebabbel was alomtegenwoordig. Blijkbaar was er veel om over bij te praten, maar de kerk lijkt mij daarvoor niet de juiste plek. Er zijn genoeg cafés in de buurt.

Gelukkig werd het net op tijd stil. Het werd donker en het werd weer licht door het kaarslicht dat we aan elkaar doorgaven.

Toen volgde die schitterende reeks lezingen die vooruitwijst naar dat lege graf en de verrijzenis. Voor mij is de mooiste die uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome. ‘Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden’, schrijft de apostel.

Door de doop deel zijn aan dood en uiteindelijk aan een nieuw leven. Je moet het maar geloven.

Wij katholieken zingen minder graag

Het koor stond in deze kerk achterin, wat mij enigszins in verwarring bracht. Wij katholieken zingen niet zo graag als protestanten, het is fijn als het koor dat voor ons doet. Maar dat koor ontbrak in mijn gezichtsveld. Ik moest maar afwachten wanneer ze begonnen met zingen.

Gelukkig zat er voor ons een oudere jongere. Hij was alleen, maar oogde niet eenzaam. Hij droeg een rode trui en keek af en toe naar ons om met een blik van ‘Waar blijven jullie nou?’. Hij was ons steeds een stapje voor met zingen, bidden en amen. Het zal misschien twee seconden verschil zijn geweest, maar hij liep voorop. Daardoor was hij ook als eerste bij het lege graf en die avond in de basiliek de eerste getuige van de opstanding. De eerste christen.

Het was nog avond, het werd nacht en het werd paaszondag. Nog altijd was het oorlog. Om 12 uur sprak de paus zijn traditionele paasboodschap uit. Franciscus was er weer in geslaagd nieuwe woorden te vinden om zijn afschuw van de oorlog in Oekraïne uit te spreken. “Alstublieft, alstublieft, laten we niet wennen aan de oorlog”, zei hij. Hij begon staande aan zijn toespraak, ging zitten en toen weer staan. De paus heeft last van kniepijn. Om hem heen de Nederlandse bloemen, waarover hij niet sprak. Ik weet het: een bijzaak, maar wel een belangrijke bijzaak.

Alles ging door

Het bleef Pasen en alles ging door. We lunchten in de tuin, Dylan van Baarle won Parijs-Roubaix en PSV de beker. De Russen maakten zich ondertussen klaar voor het offensief in Oost-Oekraïne. Het werd avond en het werd morgen en het was tweede paasdag.

Aan het eind van de middag ging ik in Utrecht naar de bioscoop. Om precies te zijn naar de film Louis over het leven van voetbalcoach Louis van Gaal. De film werd vertoond in een groot bioscopencomplex vlak bij het station en wel in zaal 14, in ons ontkerkelijkte land inmiddels het enige heilige getal. De zaal was donker, woest en leeg. Er waren slechts een paar toeschouwers op de voorstelling afgekomen. Maar toen begon de film en werd het licht. In de film neemt Van Gaal ons bij de hand en leidt ons door zijn leven. Zijn meest geliefde leerlingen komen aan het woord, alsmede een enkele schiftgeleerde die maar niet in hem wilde geloven.

Van Gaal: altijd maar op zoek naar bevestiging. Stemverheffing als een schild. Maar dan krijgt hij problemen met zijn gezondheid en wordt alles anders. We zien hoe hij in een rolstoeltaxi naar huis wordt gebracht na een interland. De taxi rijdt over een oneffenheid in de weg, de auto schokt, Van Gaal krimpt van de pijn en verbijt die vervolgens. De pijn overwonnen. Het leven gewonnen.

Na afloop ging het licht even aan. De aftiteling liep nog en in mijn gevoel werd het toen weer donker. Binnen een minuut was de zaal leeg. Zo gingen we de nacht in. En de oorlog woedde voort.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 23 april 2022.

IMG_5622 2

Red de bloemen voor de paus!

Ik zal niet snel de straat op gaan om te demonstreren voor of tegen iets. Ik heb over veel dingen een mening, maar voel niet de behoefte om die tijdens een optocht door de stad of een samenzijn op een groot uitgevallen grasveld, te verspreiden.

Deze column is mijn Malieveld.

Toch voelde ik deze week de behoefte om zo snel mogelijk naar het Museumplein te gaan. Voor het eerst in mijn leven had ik zin om een wit laken te pakken en er mijn boodschap voor Nederland op te kalken. Nee, ik wilde me niet teweerstellen tegen het coronabeleid van het kabinet (heb die behoefte helemaal niet), ging me niet solidair verklaren met het Oekraïense volk (ben ik wel) en zou me ook niet verbaal verzetten tegen de gaswinning in Groningen (maar ik sta achter de mensen in het Noorden). Nee, op mijn spandoek zou staan geschreven: ‘Red de bloemen voor de paus!’

Aan het ‘bedankt voor de bloemen’ leek een einde te komen

Afgelopen donderdag kwam plotseling het bericht dat de jaarlijkse bloemenhulde op het Sint-Pietersplein zou stoppen. Sinds 1986 worden met Pasen het bordes en de loggia van de Sint-Pieter versierd met de meest schitterende bloemen en vaste planten uit het vaderland. Maar de sponsoren wilden niet meer.

Zo leek na 35 jaar een einde te komen aan de ‘florale aankleding op het Sint Pietersplein’ en een van de meest bekende zinnetje uit de Nederlandse taal: ‘Bedankt voor de bloemen’. Dat zinnetje hebben we te danken aan Johannes Paulus II die het als eerste paus uitsprak. Wij Nederlanders moesten niet zoveel van de Poolse paus hebben, maar met dit zinnetje blijft hij nog jarenlang in ons collectieve geheugen.

Even een stap terug. Waarom maakte zich een demonstratiedrift in mij los, zoals ik die maar zelden had gevoeld? Het antwoord is eenvoudig: ik vind het een mooie traditie. Bovendien zijn de bloemen voor de paus essentieel voor een stabiele relatie tussen de Heilige Stoel en het Koninkrijk der Nederlanden.

Ik heb jarenlang commentaar gegeven bij de rechtstreekse televisieregistratie van de zegen Urbi et Orbi op paaszondag. Een paar dagen ervoor was er altijd een persconferentie in het Vaticaan waarin informatie werd gegeven over dit altijd bijzondere evenement. Bijvoorbeeld in hoeveel talen de paus deze keer zijn gelovigen een zalig Pasen zou wensen en wat het eerste beeld zou zijn dat via Eurovisie zou worden verspreid. Op een tafel lag dan ook een map met alles wat er maar te vertellen viel over de Nederlandse bloemen van dat jaar. Aantallen en soorten. Niets bleef onvermeld.

Koele ontvangst van Johannes Paulus II

Voor de commentatoren was er dan altijd ook een bosje bloemen. Mijn collega’s gingen mij dan vervolgens enthousiast bedanken voor dit geschenk. Alsof ik die bossen tulpen hoogstpersoonlijk in mijn koffer had meegenomen. De Vaticaanse autoriteiten glimlachten ondertussen dagenlang dankbaar naar mij.

Maar het ging veel verder. Die Nederlandse bloemen waren niets meer en niets minder dan vredestichters. Laten we zeggen dat er in het Vaticaan vaak nogal wat argwaan was tegen die opstandige Nederlandse katholieken met hun vernieuwingsdrift. Nooit is men de koele ontvangst van Johannes Paulus II bij zijn bezoek aan ons land in 1985 vergeten. De Vaticaanse argwaan gold ook ons land als geheel met zijn homohuwelijk en euthanasiepraktijken. Nee, er was in dat opzicht weinig liefde voor de losbandige Lage Landen.

Als de woede van het Vaticaan niet meer te houden leek en diplomatieke schade volgens gezaghebbende bronnen in Den Haag op de loer lag, werd het gelukkig Pasen en waren daar de Nederlandse bloemen als verzachtende zalf op Romeinse wonden. De spanning tussen ons beider landen verdween bijna onmiddellijk uit de lucht door de helende werking van onder meer tulpen en narcissen. Die helende werking mag niet verloren gaan. Je weet nooit wanneer je ’m weer nodig hebt.

Gelukkig bereikte mij nog tijdens het schrijven van deze column het bericht dat in Rome aan een doorstart van de bloemen voor de paus wordt gewerkt. Toch ga ik morgen naar het Museumplein: om bloembollen te planten. Ik hoop dat het plein komende Pasen bezaaid zal zijn met bloemen. Dan zullen alle problemen in ons land zijn opgelost en wil niemand meer demonstreren.

Uit de ramen van de huizen rond het Museumplein klinkt dan elke dag wel een keer dat ene zinnetje uit ons collectief geheugen.

 

Deze column verscheen eerder in trouw van 29 januari 2022.

IMG_5622 2

Dat Adrianusjaar komt als geroepen

Mocht u het wellicht gemist hebben, dan volgt hier een belangrijke mededeling: het Adrianusjaar is begonnen. Dat moet Adrianus VI, de paus uit Utrecht, de komende maanden in de schijnwerpers zetten. Op 9 januari was het 500 jaar geleden dat Adriaan Floriszoon het hoogst haalbare ambt in handen kreeg. Van timmermanszoon tot paus.

Wat een verhaal.

En ach, laten we hem in deze column maar gewoon even ‘de enige Nederlandse paus’ noemen, hoewel ons land 500 jaar geleden nog niet bestond. Er mag al zo weinig tegenwoordig.

Ik moet vaak denken aan het grafmonument van Adrianus in de Santa Maria dell’Anima, dicht bij de Piazza Navona, dat overbekende Romeinse plein met zijn barokke fonteinen. Adrianus is liggend afgebeeld, terwijl hij met zijn linkerhand zijn hoofd, getooid met de pauselijke tiara, ondersteunt. Ik weet nog dat ik er voor de eerste keer voor stond. Ik moet twaalf jaar oud zijn geweest. Voorzichtig deed ik het hekje open dat naar het priesterkoor leidde. Meteen rechts zag ik Adrianus liggen. Ik weet nog dat ik heel zachtjes deed, bang als ik was om hem wakker te maken.

Het maakte allemaal zo’n eenzame indruk.

Iemand vertaalde voor mij de Latijnse tekst die op het graf staat: ‘Helaas, wat maakt het toch veel uit in welke tijden de deugdzaamheid van zelfs de beste mens zich voordoet’. Het woord onbegrepen viel om mij heen, maar wat onbegrepen nu precies inhield, begreep ik toen nog niet.

Krenterige asceet

Las ik later boeken over Rome of pausen, dan kwam Adrianus er regelmatig bekaaid vanaf. En niet alleen vanwege het feit dat zijn pontificaat maar zo kort duurde. Neem Christopher Hibbert in zijn voor het overige verrukkelijke boek Rome: the biography of a city. Hij heeft het over het ‘korte en saaie’ pontificaat van de ‘obscure en krenterige asceet, de Vlaamse Adrianus VI, die meer tijd doorbracht met bidden en studeren dan met de problemen van de kerk’.

Zijn sobere levensstijl paste dan wel niet bij het Rome van de renaissance, maar Adrianus zag wat er loos was in zijn kerk. Hij hield weliswaar Luther niet binnenboord, maar gaf wel toe dat de kerkhervormer op een aantal punten gelijk had. In feite was Adrianus zijn tijd ver vooruit.

In zijn eigen stad bleef het, mede dankzij de reformatie, ook heel lang stil rond hem en nog altijd denkt het grote publiek bij Utrecht eerder aan Anton Geesink dan aan Adrianus. Nu kun je tegen deze formidabele judoka ook nauwelijks op. Adrianus kreeg pas in 2015 een standbeeld in zijn geboortestad, midden in het centrum. Deze week fietste ik erheen. Daar stond Adrianus, terwijl het eerste zonlicht sinds dagen op hem scheen. Eindelijk in het volle licht. Wat zou hij van zijn geboortestad vinden als hij van zijn sokkel stapte en de boel eens ging verkennen?

Adrianus zou bijna alles missen van het Utrecht dat hij achterliet. De Dom had hij al opgemerkt, die stond er gelukkig nog. Maar waar waren al die kerken gebleven uit zijn jeugd? Het zou hem duizelen van alles wat hij niet thuis kon brengen. Hij zou misschien de Domkerk – die stond er tenminste nog – inlopen en zich afvragen waarom het er allemaal zo kaal was. Waar waren al die heiligenbeelden gebleven? En wat was er met het Allerheiligste gebeurd?

Kerken en debatcentra

Iemand zou hem misschien herkennen en vertellen dat er in Amsterdam een debatcentrum is dat in een kerk is veranderd en dat zijn opvolger Franciscus van de kerk juist een debatcentrum wil maken. “U lijkt op Franciscus. Weet u dat er kardinalen zijn geweest die in het conclaaf tegen hem hebben gezegd: ‘Je kunt je Adrianus noemen, want ook jij moet gaan hervormen’.”

Jammer genoeg heeft Adrianus zijn sokkel niet verlaten, maar dat Adrianusjaar komt precies op tijd voor de kerk in zijn geboortestreek die in een crisis zit en soms niet weet hoe het verder moet. Misschien wijst ook Adrianus wel de weg naar een kerk die nog eeuwen mee kan. Een sobere, dienstbare kerk met oog voor de armen. Want ook voor hen had hij, net als Franciscus, bijzondere aandacht, vertelde kerkhistoricus Paul van Geest vorige week op een conferentie die nota bene op Vaticaans grondgebied werd gehouden. En zo krijgt de rehabilitatie van Adrianus steeds meer vorm.

Eindelijk heeft hij de tijden mee.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 22 januari 2002.

IMG_5622 2

Ik ben de tijd kwijt

Het is nu kwart over 10 in de ochtend en nog altijd ligt de mist als een deken over de stad. Zo’n honderdvijftig meter kan ik vanuit het raam van mijn werkkamer nog goed vooruitkijken. Het park met de speeltoestellen in het zand en het bassin dat in de zomer met water wordt gevuld, zijn zichtbaar, al lijkt het of er een waas overheen ligt.

Daarachter wordt het moeilijker. Normaal zie ik door de bomen de treinen af en aan rijden, zo duidelijk dat ik zelfs zonder bril sprinters en intercity’s van elkaar kan onderscheiden. Nu hoor ik ze aankomen en zie ik in de verte alleen nog maar een streep door het grijs gaan, als een gehaaste verfstreep op een verder nog leeg doek. Daarachter is er niets meer. Geen huizen, geen mensen, alles lijkt opgeslokt door de mist. Alle oriëntatie is weg.

In een bloemlezing vind ik een gedicht van J.H. Leopold (1865-1925), dat weliswaar Regen heet, maar toch herkenbaar is. Het eindigt zo:

Tusschen bleeke huizenmuren

hangt de dag van trage uren,

evenwicht naar alle zijd;

in den stilstand van den tijd

lekt het sijpend oogeblik

tik, tik.

Zo voelt het ook, een dag vol trage uren. Het ‘sijpend oogeblik’ ben ik zelf. Ik heb dit weer niet besteld, maar zelden viel het meer samen met mijn gemoedstoestand.

Ooit was de tijd een betrouwbare partner, je kon ervan op aan. De winter was de winter en de vakanties lagen vast. De tijd is als een man op een bank, die je bij je vaste ochtendwandeling altijd tegenkomt. Een ankerpunt, dat de dingen in perspectief plaatst. Opeens laat hij verstek gaan, dagen achtereen. Je mist hem. Je vraagt je af: waar is de tijd gebleven? In het park wordt gefluisterd dat het niet goed gaat met de tijd en dat ie aan huis gekluisterd is.

Augustinus schreef in Belijdenissen: ‘Wat is tijd dan? Zolang niemand het me vraagt, weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag antwoord moet geven, weet ik het niet meer. Toch durf ik te zeggen dat er geen verleden tijd zou zijn als niets voorbijging, en dat er geen toekomstige tijd zou zijn als er niets naar ons toe kwam, en dat er geen tegenwoordige tijd was als er niets was.’

Wat voor dag is het eigenlijk?

Het probleem van deze tijd is dat er geen tijd meer lijkt te zijn. Het probleem van die hele lockdown is dat we geen idee hebben hoelang die nog gaat duren. We liggen met zijn allen in een MRI-scan en er is ons niet gezegd wanneer we eruit mogen. Wat voor dag is het eigenlijk vandaag? Zelfs de dagen van week kan ik steeds minder goed van elkaar onderscheiden.

Als de wereldlijke kalender steeds minder houvast biedt, is er gelukkig nog die van de kerk. Die gaat onverstoorbaar zijn eigen goddelijke gang. Op mijn bureau ligt een scheurkalender. Elke dag een tekst van een kloosterling, elk blaadje vermeldt de heilige van de dag. Vandaag is dat Remigius van Reims, een bisschop die leefde van circa 436 tot 13 januari 533. Hij wordt ook wel de ‘apostel der Franken’ genoemd.

Moedeloosheid

En kijk: je kunt hem onder meer aanroepen tegen epidemieën, maar ook tegen keelpijn, nekpijn, verzoekingen van de duivel, slangen en – niet onbelangrijk – moedeloosheid. Zachtjes roep ik hem aan. Remigius was volgens de overlevering liefst 74 jaar bisschop. Ook hij moet het zicht op de tijd af en toe kwijt zijn geweest, maar hij volhardde. Tot de tijd, vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies, definitief terug was en hem ‘74 jaar’ in zijn oor fluisterde.

Als ik dit schrijf, zijn we in afwachting van weer een persconferentie. Waarschijnlijk gaan er weer dingen open en maakt de tijd een voorzichtige comeback, krijgt die weer meer vat op ons leven. Wie weet trekt de mist ooit echt op en zit de man binnenkort op een ochtend gewoon weer op het bankje in het park. “Wist je dat ik wel een paar maanden binnen heb gezeten? Net zolang als die lockdown heeft geduurd”, zegt hij als ik hem begroet. “Maar ik ben er weer.”

Intussen zie ik in de verte de treinen weer net iets scherper voorbijrijden. Met dank aan Remigius van Reims.

IMG_5622 2

Ik geloof niet in inspiratie, ik geloof in de deadline

Ik hoorde ooit het verhaal dat een bekende cabaretière in het verleden af en toe een aantal weken naar een Waddeneiland ging om inspiratie op te doen voor een nieuw typetje. Ik kon me daar nooit veel bij voorstellen. Kunstenaars hebben de neiging inspiratie overal bij te slepen. “Als ik in Carré sta, dan komt er echt iets over mij”, kan een beginnend kleinkunstenaar zomaar uitroepen. “Je weet wel, inspiratie!” Je hoort nooit een chirurg zeggen: “Ik heb vandaag zoveel inspiratie.” Alsof hij dan beter zou snijden dan gisteren.

Maar dan kunstenaars, onder wie ik dan ook maar even journalisten reken. “O, ik ben vandaag zo geïnspireerd”, riep ooit een collega door het redactielokaal. Doe normaal denk ik dan, het is je werk. En klaagt een journalist over gebrek aan inspiratie, dan wil hij eigenlijk zeggen: “Ik had geen zin”.

Afgelopen weekend werd op Terschelling het Inspiratiefestival gehouden. Honderden veelal actieve kerkleden laadden zich op bij dit ‘feest van bezieling en bezinning’. Deze krant was ook te gast op het festival met een eigen programmaonderdeel dat ook in het teken stond van inspiratie. Ik mocht een column uitspreken over wat mij zoal inspireert.

Bij de lift met mijnheer Inspiratie

Dat viel nog niet mee. Het werkwoord inspireren mijd ik normaal gesproken. Soms kom ik mijnheer Inspiratie tegen in het flatgebouw waar ik woon. Dan staat hij bij de lift te wachten. In plaats van met hem omhoog te gaan of af te dalen, laat ik de lift aan hem. Bang voor de pijnlijke stilte in die kleine ruimte, ook al duurt die maar een minuut.

De dag dat ik op Terschelling werd verwacht, begon beroerd: ik miste de boot in Harlingen. Dan maar de volgende, maar dat bleek een langzame boot te zijn. Een half uur te laat betrad ik het gebouw in Midsland waar ik moest optreden en dat luisterde naar de geheimzinnige naam ET-10. Ik moest in een zaal zijn die op een groot uitgevallen wigwam leek. Op kousenvoeten liep ik naar binnen en ging op een van de achterste rijen zitten. Op een podium midden in de ruimte was een mooi gesprek over inspiratie gaande. Om de ventilatie te bevorderen, stond een van de deuren open. Een koude wind blies naar binnen.

Na ongeveer twintig minuten was het mijn beurt. Voor in de ruimte stond een katheder waar ik achter plaats moest nemen. Eenmaal daar aangekomen, bleek de afstand tot het publiek groot. Het voelde alsof ik nog in Harlingen stond en de andere aanwezigen zich op Terschelling bevonden. Ik begon over mijn ongemakkelijke verhouding met mijnheer Inspiratie. Ook vertelde ik dat als mensen aan mij vragen: ‘Stijn, wat inspireert jou?’, het natuurlijk intellectueel overkomt om collega’s te noemen of mijn geloof. Maar dat zou niet helemaal eerlijk zijn. Nee, wat mij drijft en ervoor zorgt dat ik überhaupt columns schrijf is iets eenvoudigs: de deadline. Dat is mijn inspiratie. Als er eenmaal zo’n streep in de tijd staat, komt het beste in mij naar boven.

Kansloos als spreker

Ik had die laatste woorden net uitgesproken, toen ik mijn concentratie even verloor. Ik keek de ruimte in. Het publiek hing aan mijn lippen en wachtte tot ik verder zou praten. Maar ik had slechts oog voor de zaal waarin ik mij bevond. Die kwam mij multifunctioneel en vooral protestants over. Dat klopte ook wel, want later bleek ik mij in een kerk van een protestantse gemeente te bevinden. Na wat een eeuwigheid leek, ging ik verder en zei iets over de kaalheid van de ruimte. Dat ik blij was dat al die lieve mensen er waren, maar dat het voor de rest allemaal van mij moest komen. Het gebouw gaf je niks extra’s.

Ik hou ook weleens lezingen in neogotische rooms-katholieke kerkgebouwen. Prachtig, maar als spreker ben je daar kansloos. Je legt het af tegen de ruimte. Wat je zegt verdwijnt bovendien soms in de galm. Nee, dan die zaal op Terschelling. Ideaal voor het uitspreken van een column of een preek.

Sinds mijn bezoek aan Terschelling begrijp ik de bekende cabaretière en haar zoektocht naar inspiratie op een Waddeneiland veel beter. In de leegte van het eiland of de kaalheid van een kerk, komt het beste in jezelf naar boven.

Je kunt je niet meer verstoppen.

Deze column verscheen eerder in Trouw van 30 oktober 2021